Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1258

This page needs to be proofread.

UNINJURED.


  • Uninjured, [[a]n`in[vz][e]d], onbeschadigd; Uninjurious, [|[a]ind[vz]`ûri[e]s], onschadelijk.
  • Uninsured, [|[a]nin[vs]`û[e]d], niet verzekerd.
  • Unintellectual, [|[a]n|int[e]l`ektju[e]l], niet verstandelijk; Unintelligent, [|[a]nint`elid[vz]ent], dom, onkundig.
  • Unintelligibility, [|[a]nint|elid[vz]ib`iliti], subst. v. Unintelligible, [|[a]nint`elid[vz]ib'l], onverstaanbaar, onbegrijpelijk; subst. —ness.
  • Unintended, [|[a]nint`endid], niet bedoeld, zonder opzet; Unintentional, [|[a]nint`en[vs][e]n'l], onopzettelijk.
  • Uninterested, [[a]n`int[e]r|estid], geen belang hebbend bij, onbaatzuchtig; Un`i`nter|esting = niet belangwekkend, saai.
  • Unintermitted, [|[a]n|int[e]m`itid], onafgebroken.
  • Uninterred, [|[a]nint`[â]d], onbegraven.
  • Uninterrupted, [|[a]n|int[e]r`[a]ptid], onafgebroken, voortdurend.
  • Unintroduced, [|[a]n|intr[e]dj`ûst], niet voorgesteld.
  • Uninvested, [|[a]ninv`estid], niet geïnstalleerd, niet bekleed, niet belegd (v. geld).
  • Uninvited, [|[a]ninv`a`itid], ongenood; |Uninv`iting = niet aanlokkelijk.
  • Unio, [j`ûniou], stroommossel.
  • Union, [j`ûnj'n], vereeniging, verbond, eenheid, eendracht, twee of meer kerspelen tot één vereenigd ter uitvoering van de armenwet, arbeiders- of werkmansvereeniging, werkhuis van eene Union; vierhoekig veld aan den binnen-bovenhoek van de Engelsche vlag met de kruisen v. St. George, St. Andrew en St. Patrick, vlag met deze kruisen = —-jack; —-workhouse; Unionism = vereenigingsstelsel (van werklieden, etc.), stelsel tot instandhouding der unie v. Groot-Britanje en Ierland; Unionist = lid van eene Union, voorstander van de Unie van Groot-Brit. en Ierland.
  • Uniparous, [jun`ip[e]r[a]s], één jong barend.
  • Unique, [jun`îk], éénig, ongeëvenaard; subst. unicum; subst. —ness.
  • Unisexual, [j|ûnis`ek[vs]u[e]l], éénslachtig.
  • Unison, [j`ûnis'n], [j`ûniz'n], overeenstemming, harmonie, accoord: In —; To exclaim in — = eenstemmig.
  • Unit, [j`ûnit], éénheid.
  • Unitarian, [j|unit`êri[e]n], subst. belijder van de leer dat de Godheid slechts uit één persoon bestaat; adj. met dit geloof verbonden; —ism = leer der Unitarians.
  • Unite, [jun`a`it], vereenigen, samensmelten, één worden: —d = verbonden, vereenigd (to = met): The —d Brethren = Hernhutters; The —d Provinces = de Vereenigde Provinciën; The —d States of America; —r; Unity, [j`ûniti], éénheid, overeenstemming; The three unities = de drie (dramatische) eenheden = — of time, place and action.
  • Univalve, [j`ûniv|alv], éénkleppig, éénschelpig; ook subst.; adj. |Univ`a`lvular.
  • Universal, [j|univ`[â]s'l], algemeen, universeel, gezamenlijk: The general, though not — opinion = de meening v. velen, schoon niet van allen; — suffrage = algemeen kiesrecht; —ity, [j|univ[e]s`aliti] = algemeenheid; Univ`e`rsalize = algemeen maken; Universe, [j`ûniv|[â]s], heelal; University, [j|univ`[â]siti],