Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1305

This page needs to be proofread.

WALK.


  • are in — on the little pier = liggen klaar aan; The cabs in — = de klaar staande; Ladies in — = (gehuwde) hofdames; Lords in — = kamerheeren; —-gentleman = kamerheer, kamerdienaar; —-maid, —-woman = kamenier; —-room = wachtkamer; Waitress = kellnerin.
  • Waive, [weiv], verlaten, afzien van: I — my claims = zie af van mijne rechten; —r.
  • Wake, [weik], subst. waken of wakker zijn, wijdingsfeest van eene kerk, feest, waken bij een lijk; zog, kielwater, spoor; verb. wakker zijn, wakker worden, wekken, opzitten, opblijven, opwekken, opvlammen: We followed in the — of the steamer = in het kielwater; They followed in your — = zij kwamen onmiddellijk achter u aan; He left a — of victory behind him = behaalde overwinningen waar hij ook kwam; A laugh woke about the corners of his mouth = een lachende trek kwam om zijn mond; —-robin = gevlekte aronskelk; —ful = wakend, waakzaam; subst. —fulness; Waken = wekken, oproepen, aansporen: —er = wekker, prikkel; Waker = wekker, waker; Waking: —-hours = de uren dat men niet slaapt.
  • Wakley, [w`akli]; Walcott, [w`olk[e]t]; Waldenses, [wold`ensîz], Waldensers; adj. Waldensian.
  • Wale, [weil], zelfkant; berghout (scheepst.). Zie Weal = striem.
  • Wales, [weilz]; Walhalla, [walh`al[e]], [wolh`al[e]].
  • Walk, [wôk], subst. wandeling, gang, pas, wandelplaats, laan, weg, baan, kring, tak, branche; verb. gaan, loopen, wandelen, betreden, slaapwandelen, spoken, doen wandelen of loopen: A milkman's — = ronde, klanten; Humble — of life = nederige stand, beroep; In all —s of life = levenssferen; In this walk he is without a competitor = in deze afdeeling (vak); To go for (To take) a — = uit wandelen gaan; Carriages have to — here = moeten stapvoets rijden; Does your friend —? = is uw vriend een slaapwandelaar (= Does he — in his sleep?); To — the chalk = langs een krijtlijntje loopen om te toonen, dat men niet dronken is; To — the hospitals (wards) = kliniek loopen; Will you — the little three-year-old? = den kleine van drie jaar bij het handje nemen; To — a minuet = een menuet dansen; The pirates made their victims — the plank = spoelden {{...|4 de voeten (fig.); He had to — the plank = ontslag nemen; The watchman had just —ed his round = de ronde gedaan; They —ed the streets = liepen 's avonds langs de straten, leidden een zedeloos leven; They —ed into the eatables = spraken geducht aan; To — off = (hoofdpijn) door wandelen verdrijven; To — one's legs off = zich te schande loopen; He —ed over us = deed ons zijne macht gevoelen; To — over (the course) = geen partij hebben, een gemakkelijke overwinning (= A —-over) hebben; The Tories were allowed to — over = de conservatieven wonnen den zetel (terwijl de liberalen geen candidaat stelden); Somebody