Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/1339

This page needs to be proofread.

WINTER.


  • When — is in, wit is out = als de wijn is in den man, is de wijsheid in de kan; When the — is drawn it must be drunk = men moet het ijzer smeden als het heet is; —-bag = wijnzak; —-bibber = pimpelaar; —-bin = wijnkist; —-biscuit = wijnbeschuitje; —-bottle; —-cask = wijnvat; —-cellar = wijnkelder; —-cooler = koelvat (voor wijnen); —-decanter = karaf; —-glass = wijnglas; —-grower = wijnbouwer; —-growing; —-lees = wijnmoer; —-merchant = wijnkooper; —-press = wijnpers; —-shop = wijnhuis; —-skin = wijnzak; —-stone = wijnsteen; —-vault = groote wijnkelder; —-vaults = proeflokaal; —-vinegar = wijnazijn.
  • Winfred, [w`infred], Winfried.
  • Wing, [wi[n,]], subst. vleugel, wiek, vlerk, vlucht, coulisse, épaulet, molenwiek; verb. van vleugels voorzien, bevleugelen, vliegen, doorvliegen, onschadelijk maken (in den vleugel, arm of been treffen): Swallows on the — = vliegende zwaluwen; We are on the — = aan den arbeid; The general was on the left — = aan den linker vleugel; She went there under the —(s) of her mother = onder moeders vleugels; We went there upon the —s of the wind = op de vleugelen des winds; The bird beat its —s against its prison = sloeg met; To clip a person's —s = iemand kortwieken; His soul has taken — = is (het lichaam) ontvloden; They took — = gingen aan den haal; The angel —ed his flight (way) to the earth = richtte zijne vlucht naar de aarde; I doubt if I can — the ruffian = onschadelijk kan maken; —-case = vleugelschild; —-shell = vleugelhoren; —-shot = schot op een vliegenden vogel; —-stroke = vleugelslag; —ed = ge- of bevleugeld, vlug: —ed words = gevleugelde woorden; —less = zonder vleugels, met rudimentaire vleugels; —let = vleugeltje.
  • Wink, [wi[n,]k], subst. knipoogje, wenk, oogenblikje, blink; verb. knipoogen, wenken: I did not get a — of sleep last night, I never slept a — = heb geen oog dichtgedaan; To give (tip) a — to a person = To tip a person the — = een wenk geven; I will just take forty —s = ga even dutten; He —ed at my shortcomings = zag door de vingers; —-a-peep = guichelheil; —er = wimper, oog, oogklep; It was done like —ey, like —ing = zeer snel en flink.
  • Winkle, [w`i[n,]k'l], alikruik.
  • Winkle-hawk, [w`i[n,]k'lhôk], winkelhaak, scheur (Amer.).
  • Winnipeg, [w`in[e]peg]; Winipiseogee, [win`ipis`ôkî].
  • Winnow, [winou], wannen, ziften, schiften; —er; Winnowing: —-basket (-machine, -sieve).
  • Winslow, [w`inzlou].
  • Winter, [w`int[e]], subst. winter; ook adj.; verb. overwinteren, de winterkwartieren betrekken, gedurende den winter bewaren (vertoeven), overhouden (van planten, etc.):