Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/226

This page needs to be proofread.

CONDOR.


  • overeenkomst, vereeniging, goedkeuring, medewerking: Their entire —rence with our plan; We acted in —rency = wij traden gemeenschappelijk op; —rent, [k'nk`[a]r'nt], subst. bijkomende omstandigheid, medewerker, mededinger; adj. samenwerkend, mededingend, gelijktijdig; subst. —rentness.
  • Concuss, [k'nk`[a]s], schokken, dwingen (into); —ion = schok, botsing; afdreiging: —ion of the brain = hersenschudding; Conc`u`ssive = schokkend.
  • Cond, [kond], van eene hoogte de richting aanwijzen, waarin een schuit gestuurd moet worden, met 't oog op een naderende school visschen; —er, [k`ond[e]], de persoon, die zulks doet.
  • Condemn, [k'nd`em], veroordeelen, afkeuren, berispen, onbewoonbaar of ongeschikt verklaren, verbeurd verklaren, dicht spijkeren: Ship and cargo were —ed = verbeurd verklaard; —ed cells, —ed sermon = cellen, preek voor ter dood veroordeelden; —ed dwelling = onbewoonbaar verklaarde; —able, [k'nd`emn[e]b'l], verwerpelijk, strafbaar; Condemn`ation = veroordeeling, verwerping, afkeuring; Cond`e`mnatory = veroordeelend, etc.
  • Condensability, [k'ndens[e]b`iliti], verdichtbaarheid; Condensable, [k'nd`ens[e]b'l], verdichtbaar; Condensation, [kond[e]ns`e`i[vs]'n], condensatie, bekorting; Condense, [k'nd`ens], verdikken, bekorten, condenseeren; zich condenseeren; Condenser, [k'nd`ens[e]], condensor.
  • Condescend, [k|ond[e]s`end], zich verwaardigen, zich inlaten met, zich vernederen: He did not — to answer (on an answer) = verwaardigde zich niet; Condescending = minzaam, nederbuigend; Condescension: His struck us all very favourably = zijne minzaamheid deed ons allen aangenaam aan.
  • Condign, [k'nd`a`in], verdiend: — punishment.
  • Condiment, [k`ondiment], kruiderij.
  • Condite, [k'nd`a`it], inleggen, konfijten.
  • Condition, [k'nd`i[vs]'n], subst. toestand, rang, eigenschap, voorwaarde, bepaling; verb. bepalen, voorwaarden maken, bedingen, in goeden (gezondheids)toestand brengen en houden, keuren: I am not in a — to feast with you = in de stemming, met u feest te vieren; Our horses take months to — in South Africa = om aan 't klimaat te gewennen; She felt herself growing quiet and —ed again = gezond, flink; —al, subst. voorwaardelijke wijs, beperking; adj. voorwaardelijk; —`a`lity = 't afhankelijk zijn.
  • Condolatory, [k'nd`o`ul[e]t[e]ri], condoleantie..; Condole, [k'nd`o`ul], medetreuren, betreuren: He —d his own misery = hij had medelijden met zichzelf; I — with you on the loss you have suffered = ik condoleer u met; Condolence, [k'nd`o`ul'ns]: A visit of —; —r = hij die condoleert.
  • Condonation, [k|ond[e]n`e`i[vs]'n], vergiffenis, goedvinding, het over het hoofd zien; Condone, [k'nd`o`un], vergeven.
  • Condor, [k`ondö], Z.-Amer. gier.