Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/236

This page needs to be proofread.

CONTRACT.


  • = als candidaat optreden voor; —able = bestrijdbaar, strijdig; —ant = mededinger.
  • Context, [k`ontekst], samenhang; —ure, [k'nt`ekstj[e]], samenweefsel, samenstelling, samenhang, bouw.
  • Contiguity, [k|ontigj`ûiti], samenhang, nabijheid; Contiguous, [k'nt`igju[e]s], aangrenzend, nabij (met to).
  • Continence, [k`ontinens], Continency, [k`ontinensi], matigheid, zelfbeheersching, maat, kuischheid.
  • Continent, [k`ontinent], subst. vastland, Europa (behalve Engeland), stoffelijk omhulsel, aarden vat; adj. kuisch, matig, onafgebroken, bevattend; Contin`e`ntal = continentaal; subst. bewoner van het Continent: The — Powers = de Europeesche mogendheden (behalve Engeland); The — system, van Napoleon I; Contin`e`ntalize = zich naar vastelandsgewoonten schikken.
  • Contingency, [k'nt`in[vz]'ns|i], gebeurtelijkheid, toevallige gebeurtenis: In a certain — = onder bepaalde omstandigheden; Cont`i`ngencies = onvoorziene uitgaven: — of war = krijgskans; Contingent, [k'nt`in[vz]'nt], subst. toevallige gebeurtenis, aandeel, contingent; adj. voorwaardelijk, toevallig, mogelijk, eventueel: My promise is — on your going away = ik beloof het onder voorwaarde, dat gij weggaat.
  • Continual, [k'nt`inju[e]l], voortdurend, onophoudelijk, herhaald, voortgezet: — fever = aanhoudende koorts; subst. —ness; Cont`i`nuance = onafgebroken opeenvolging, volharding, verloop, verblijf: For a — = op den duur; In — of time = in verloop van tijd; Continuation, [k'nt|inju`e`i[vs]'n], voortduring, voortzetting, vervolg, prolongatie: — day = beursdag, waarop de interest verrekend wordt; —-schools = M. U. L. O. scholen; Continuations = broek; Cont`i`nu|ative = uitdrukking die, of koppelwoord, dat voortduur uitdrukt.
  • Continue, [k'nt`injû], voortduren, voortzetten, blijven, duren, vertoeven: The weather —d fair for several days = het weer hield zich verscheidene dagen goed (bleef droog); To be —d = wordt vervolgd; —d in our next = voortzetting in 't volgend nommer; —d fever = hardnekkige.
  • Continuity, [k|ontinj`ûiti], samenhang, onafgebroken verband, continuiteit; Cont`i`nuous: — rains = onophoudelijke regens.
  • Contort, [k'nt`öt], adj. ineengedraaid; — verb. wringen, draaien; Contortion, [k'nt`ö[vs]'n], verdraaiing, verminking (vooral der ledematen); verrekking: To make —s = zich in alle bochten wringen; —ist = slangen-*mensch; woordverdraaier.
  • Contour, [k'nt`û[e]], [k`ontû[e]], subst. omtrek, buitenlinie; — verb. een omtrek of schets maken.
  • Contra, [k`ontra], contra: Per — = in tegen-*vordering; Contraband, [k`ontr[e]b|and], subst. smokkelhandel, verbod, smokkel-*goederen (= —-goods); adj. (wettig) verboden: — trade; — of war; —ist, [k|ontr[e]b`andist] = smokkelaar.
  • Contract, [k`ontrakt], contract, verdrag, acte, overeenkomst; huwelijk; huwelijksacte,