Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/257

This page needs to be proofread.

CRENEL.


  • Crenel, [kr`en[e]l], schietgat, kanteel; Cr`e`nel(l)|ated = van schietgaten voorzien.
  • Crenulate(d), [kr`enjuleit(id)] = fijn getand.
  • Creole, [kr`îoul], Creool(sche).
  • Creosote, [kr`î[e]s|o|ut], creosoot; — verb. creosoteeren.
  • Crepitate, [kr`epiteit], knarsen, knetteren; subst. Cr|epit`ation.
  • Crepon, [kr`ep'n], soort van krip.
  • Crept, [krept], Imp. en P. P. van to creep.
  • Crepuscular, [krip`[a]skjûl[e]], schemerend, schemer.., avond. . .
  • Crescent, [kr`es'nt], subst. wassende maan, Turksche vlag, de Porte; eene halfcirkelvormige rij huizen; adj. toenemend, halvemaanvormig (= Cresc`e`ntic); — verb. tot een Crescent vormen.
  • Cress, [kres]: Garden — = tuinkers; Water—- = witte waterkers.
  • Cresset, [kr`es[e]t], groot bakenlicht, toorts of flambouw; meteoor.
  • Crest, [krest], subst. kam, kuif, manen, helmpluim of -teeken, wapen, kroon, kruin, trots, hoogmoed; — verb. van een kam of pluim voorzien, kuiven, den top bereiken: —ed = gekuifd, etc: —ed lark = kuifleeuwerik; —ed spoons = met wapen of insigne; He looked —-fallen = hij zag er moedeloos, terneergeslagen uit; —less = zonder kuif (wapen).
  • Creswick, [kr`esik]; Cretan, [kr`ît[e]n], Cretenzer; ook adj.; Crete, [krît], Creta. [** error? Creswick (a place in Australia) has nothing to do lexically or semantically with Crete (an island in the Mediterranean).]
  • Cretin, [kr`îtin], cretin, idioot; —ism.
  • Cretism, [kr`îtizm], leugen (Vergel. Tit. I, 12).
  • Crevasse, [kr[e]v`as], scheur, spleet, doorbraak (Amer.).
  • Crevet, [kr`ev[e]t], smeltkroes (van goudsmeden).
  • Crevice, [kr`evis], subst. scheur, spleet; —d = gescheurd, enz.
  • Crew, [krû], menigte, troep, scheepsbemanning; gespuis, zootje.
  • Crewel, [kr`û[e]l], soort borduurwol.
  • Crib, [krib], subst. etenskribbe, stal (voor ossen), hut, woning, kinderkribbe, plaats, betrekking, zoutvaatje, (letter)dieverij, woordelijke vertaling (van een Latijnsch of Grieksch schrijver); — verb. beperken, opsluiten, (ont)stelen, ter sluiks nemen, letterkundigen diefstal plegen, overpennen, opgesloten worden; —-biter = kribbebijter; grompot; —bed, cabined and confined = in eene enge ruimte opgesloten.
  • Cribbage, [kr`ibid[vz]], een kaartspel; —-board.
  • Cribble, [kr`ib'l], subst. groote zeef; grof meel; adj. grof; — verb. ziften; Cribration, [kribr`e`i[vs]'n], het ziften.
  • Crichton, [kr`a`it[e]n], [kr`it[e]n].
  • Crick, [krik], subst. kramp, pijn; — verb. pijn krijgen: — in the back = spit; — in the neck = stijve nek; He —ed his neck with gazing upon the pictures.
  • Cricket, [kr`ikit], subst. cricket; huiskrekel, zwarte veldkrekel, voetbankje; — verb. cricketen; —-ground = —veld; —-match = —wedstrijd; —er = —speler.
  • Cricoid, [kr`a`ikôid], ringvormig; subst. = — cartilage = ringvormig kraakbeen.
  • Crier, [kr`a`i[e]], schreeuwer, omroeper (= Town—-).
  • Crikey, [kr`a`iki], heeremijntijd.