Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/310

This page needs to be proofread.

DISPOSABLE.


  • Dispart, [d|isp`ât], scheiden, deelen, klooven, vizier en as van geschut parallel maken, zich scheiden, splijten; —-sight = vizier (korrel).
  • Dispassionate, [d|isp`a[vs][e]nit], onpartijdig, kalm, leuk.
  • Dispatch, [disp`at[vs]]. Zie Despatch.
  • Dispel, [d|isp`el], verdrijven, verstrooien, verbannen.
  • Dispensability, [d|isp|ens[e]b`iliti], subst. v. Dispensable, [d|isp`ens[e]b'l], vatbaar voor dispensatie, toelaatbaar; ontbeerlijk; subst. —ness; Dispensary, [d|isp`ens[e]ri], armen-*apotheek, polikliniek: I hate — stuff = wat uit de apoth. komt; Dispensation = [d|isp|ens`e`i[vs]'n], uitdeeling; Godsbeschikking (= — of Providence), ontheffing, vrijstelling, vergunning (tot het hebben van twee betrekkingen, tot het wonen buiten zijn district of gemeente, etc.); D|isp`e`nsatory, subst. de pharmacop[oe]a; adj. de macht bezittend om vrijstelling te verleenen; Dispense, [d|isp`ens], uitdeelen, toedienen, recepteeren, toepassen, beschikken, vrijstellen, kunnen ontberen: I can — with that now = ik kan er nu wel buiten, ik kan het missen; —r = uitdeeler, apotheker: He did, as if he were the —r of life and death = beschikker over; Dispensing-power = het koninklijk prerogatief om de wet (b.v. door gratie te schenken) buiten werking te stellen.
  • Dispeople, [d|isp`îp'l], ontvolken.
  • Dispermous, [daisp`[â]m[e]s], tweezadig.
  • Disperse, [d|isp`[â]s], verstrooien, verspreiden, uit elkander jagen, uiteengaan; D|isp`e`rsal = verspreiding; Dispersion, [d|isp`[â][vs]'n], verstrooiing, breking (van licht in verschillende kleuren); D|isp`e`rsive = verspreidend.
  • Dispirit, [d|isp`irit], ontmoedigen, bang maken.
  • Displace, [d|ispl`e`is], verplaatsen, verleggen, verschuiven; afzetten, ontzetten; verdringen, vervangen; subst. —ment = ook waterverplaatsing (v. schepen).
  • Display, [d|ispl`e`i], subst. vertooning, vertoon, tentoonstelling; ontvouwing; — verb. ontvouwen, ontwikkelen, tentoonspreiden, vertoon maken: A — of fireworks.
  • Displease, [d|ispl`îz], onaangenaam zijn, mishagen; —d = boos (with, at); Displeasing, [d|ispl`îzi[n,]], onaangenaam; subst. —ness; Displeasure, [d|ispl`e[vz][e]], subst. misnoegen, ongenade.
  • Disport, [d|isp`öt], subst. spel, tijdverdrijf; — verb. spelen, dartelen, zich vermaken.
  • Disposable, [d|isp`o`uz[e]b'l], beschikbaar; Disposal, [d|isp`o`uz'l], regeling, schikking, controle, beschikking: I am at your — = tot uw dienst, te uwer beschikking; The — in marriage = uithuwelijking; The — by sale = verkoop; Dispose, [d|isp`o`uz], schikken, regelen, uitdeelen, bestemmen, bewegen, beschikken, disponeeren; verkoopen: Man proposes, God —s = de mensch wikt, God beschikt; It was —d of by will = vermaakt bij testament; This house will be —d of by valuation = is te koop voor de geschatte waarde; He —d of his house for half the value = deed van de hand; How will you — of yourself?