Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/438

This page needs to be proofread.

FROST.


  • wegens: — forth = vanuit; He had his mission — on high = hij ontving zijne zending van boven, uit den hemel; — my childhood = van kindsbeen af; — the sixth of May = sedert; It's all — his unwillingness to oblige me = het komt allemaal door zijne ongeneigdheid om mij te helpen; — time to time = van tijd tot tijd; Judging — this = hiernaar te oordeelen; Protected — the rain = beschermd voor; To sift grain chaff = kaf van koren, waarheid van leugen scheiden; Tell it him — me = namens mij.
  • Frome, [froum].
  • Frond, [frond], blad van planten als varens en palmen; —escence, [frond`es'ns], het ontplooien der bladeren; adj. —escent, [frond`es'nt]; —iferous, [frond`if[e]r[a]s], waaiervormige bladeren dragend; —ose, [frond`o`us], [fr`ondous], waaiervormig (—dragend).
  • Frondeur, [frond`[â]], lid der Fronde i.e. tegenstanders van de Regeering bij de minderjarigheid v. Lodewijk XIV.
  • Front, [fr[a]nt], subst. voorhoofd, gelaat, voorste gedeelte, front, gevel, voorvertrek: brutaalheid, schaamteloosheid, toertje (valsch haar), overhemdje, begin, voorhoede; verb. het hoofd bieden, staan tegenover, met het voorhoofd gekeerd staan naar, van een front voorzien: He changed — all at once = hij veranderde in eens v. batterij; This man has come to the — of late = neemt in den laatsten tijd eene eerste plaats in; They presented a united — in this emergency = in dezen nood boden ze gezamenlijk weerstand; To stand in — of = staan vóór; My shoes must be new —ed = ik moet laten voorschoenen; —-benchers = (ministers) die op de eerste bank zitten (Lagerhuis); —-box = loge tegenover het tooneel; —-door = voordeur; — opposition bench = eerste bank, links van den Speaker, in het House of Commons waarop de leiders der oppositie zitten; —-rank = eerste rang (klas); —age, [fr`[a]ntid[vz]], voorzijde of front van een gebouw langs de geheele uitgestrektheid; —al, subst. fronton, hoofdband, deur- of vensterboog; adj. eerste, voorste, vooraan gelegen, tot het voorhoofd of front behoorende; —let, kleine hoofdband; —on, [fr`ont[e]n], [fr`[a]nt[e]n], of Fr. uitspr., fronton.
  • Frontier, [fr`ontj[e]], [fr`[a]ntj[e]], [front`î[e]], subst. grens(lijn); adj. aan de grenzen gelegen.
  • Frontispiece, [fr`ontisp|îs], [fr`[a]ntisp|îs], frontispies, voorgevel, plaat tegenover het titelblad, gelaat; voorzien van een frontispies.
  • Frost, [frost], vorst, ijzel, kilheid, koele ontvangst; verb. berijpen, glaceeren, scherpen (v. paardehoeven), mat of dof maken: The singer was a fearful — = had niet het minste succes; This piece will run no chance of a — = dit zal ongetwijfeld succes hebben, "gaan"; —-bitten = bevroren: A —-bitten nose = bevroren neus; —-bound = ingevroren; —-flower (Zie —-work); —-nail = ijsnagel (voor paarden); —-work = ijsbloemen op glas, enz.; —ed = geglaceerd, mat: —ed glass = ijsglas; —ed silver = mat zilver;