Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/51

This page needs to be proofread.

ANTIOCH.


  • Antioch, [`anti|ok], Antiochië; Antiochia, [|anti[e]k`a`i[e]].
  • Antipathetic(al), [|antip[e]th`etik('l)], antipathiek; Antipathy, [ant`ip[e]thi], antipathie.
  • Antiphon, [`antifon] = —y, [ant`if[e]ni], antiphoon.
  • Antipodal, [|ant`ip[e]d[e]l], antipodisch; Antipode, [`antip|o|ud], tegenvoeter; —s, [ant`ip[e]dîz], tegenvoeters: We stand distinctly at —s in our political views = wij staan lijnrecht tegenover elkaar; Antipod`ean = Antipodal.
  • Antipyretic, [|antip(a)ir`etik], subst. en adj. koortswerend (middel); Antipyrin(e), [|antip`a`irin], antipyrine.
  • Antiquarian, [|antikw`êrj'n], adj. oudheidkundig; Antiquary, [`antikw[e]ri], oudheidkenner, antiquaar; Antiquated, [`antikw|e|itid], verouderd; Antique, [ant`îk], oud, ouderwetsch; subst. antiquiteit: A dealer in — furniture; subst. —ness; Ant`i`quity = oudheid, antiquiteit.
  • Antiseptic, [|antis`eptik], bederfwerend (middel).
  • Antispasmodic, [|antispazm`odik], subst. en adj. krampstillend (middel).
  • Antistrophe, Antistrophy, [ant`istr[e]fi], antistrophe; Antistr`o`p`hic, de antistrophe betreffend.
  • Antithesis, [ant`ithisis], tegenstelling; Antithetic(al), [|antith`etik('l)], tegenstellend.
  • Antitype, [`antit|a|ip], tegenbeeld, symbool; adj. Antit`y`pic(al).
  • Antler, [`antl[e]], tak (van het gewei); —ed = met een gewei, knoestig; —s, [`antl[e]z], het gewei.
  • Antonomasia, [|ant[e]n[e]m`e`i[vz][e]], antonomasia.
  • Antral, [`antr'l], hol. . .
  • Antwerp, [`antw[â]p], Antwerpen.
  • Anus, [`e`in[e]s], anus.
  • Anvil, [`anv'l], aambeeld: On the — = in voorbereiding; Between hammer and — = tusschen twee vuren.
  • Anxiety, [a[n,]z`a`iiti], angst, bezorgdheid; benauwdheid; vurig verlangen; Anxious, [`a[n,][vs][e]s], angstig, bezorgd; verlangend, begeerig: He is on the — seat = hij zit leelijk in de klem; I am — to increase my collection of stamps = verlangend; subst. —ness = bezorgdheid; verlangen.
  • Any, [`eni], eenig (in zéér algemeenen zin) etc.: Have you money for me? = ook? Is my father — better? = soms ook wat; (Verg. 't Amer.: That don't comfort me = geen sier; Will that help you ? = in eenig opzicht; If I had slept last night = ook maar een oogenblik); You have not been here — time = nog maar zoo kort; You will be welcome at — time, (—when) = te allen tijde, wanneer ge ook komt.
  • Anyhow, [`enihau], in elk geval, hoe dan ook; Anything = iets, wat dan ook, etc.: For — I know = voor zoover ik weet; Like — = zooveel mogelijk, dat het een aard heeft; That is too charming for — = onbeschrijfelijk (weergaloos) bekoorlijk; — but = alles behalve; My clock is, if —, fast = loopt in elk geval voor; — like forty times = lang geen 40 keer; He ceased to think of her as the most beautiful or the most — woman = of superieur in