Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/52

This page needs to be proofread.

APOGEE.


  • wat opzicht dan ook; Anyway = hoe dan ook, in allen gevalle; Anywhere = ergens; Anywise = op eenigerlei wijze.
  • Aonian, [ei`o`unj'n], dichterlijk.
  • Aorist, [`e`i[e]rist], aoristus.
  • Aorta, [ei`öta], aorta; A`o`rtic, tot de aorta behoorend.
  • Aoul, [`âûl], een Tartaarsch kamp.
  • Apace, [[e]p`e`is], snel, vlug: Ill weeds grow — = onkruid vergaat niet.
  • Apanage, [`ap[e]nid[vz]], apenage, aandeel, afhankelijk gebied.
  • Apart, [[e]p`ât], afgescheiden van, apart, anders dan anders: You cannot consider the one — from the other = de beide dingen zijn niet te scheiden; subst. —ness.
  • Apartment, [[e]p`âtm'nt], vertrek: —s, reeks vertrekken (als woning); —s to let = kamers te huur (ook fig.); — house (Am.) = huizen in verdiepingen verhuurd met gemeenschappel. ingang.
  • Apathetic, [|ap[e]th`etik], apathisch; Apathy, [`ap[e]thi], apathie, laksheid.
  • Ape, [eip], subst. aap (zonder staart), naäper; verb. naäpen: The higher the — goes, the more he shows his tail; An —'s an —, a varlet's a varlet, tho' they be clad in silk and scarlet = al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een leelijk ding; —ry = apenstreek; naäperij.
  • Apeak, [[e]p`îk], recht op en neer, bijna loodrecht = Apeek.
  • Apelles, [[e]p`elîz]; Apennines, [`ap[e]n|a|inz] = Appenijnen.
  • Apepsia, [[e]p`epsi[e]], Apepsy, [[e]p`epsi], slechte spijsvertering.
  • Aperient, [[e]p`îri[e]nt], subst. laxeermiddel; adj. laxeerend = Ap`e`ritive.
  • Aperture, [`ap[e]tj|u[e]], opening, spleet.
  • Apetalous, [[e]p`et[e]l[a]s], zonder bloemblad.
  • Apex, [`e`ipeks] (Meerv. Apices, [`e`ipis|iz], of Apexes, [`e`ipeksiz]), toppunt.
  • Aphaeresis, [[e]f`îrisis] of [[e]f`erisis], aphaeresis.
  • Aphelion, [[e]f`îli[e]n], aphelium.
  • Aphidian, [[e]f`idi[e]n], adj. bladluis. . .; subst. = Aphis, [`e`ifis] of [`afis], bladluis. (Mv. Aphides, [`afidîz]) Apiarist, [`e`ipj[e]rist], ijmker; Apiary, [`e`ipj[e]ri], bijenstal.
  • A-piece, [[e]p`îs], per stuk, elk.
  • Apish, [`e`ipi[vs]], aapachtig, potsierlijk; subst. —ness.
  • A-pit(-a)pat, [[e]p`it([e])p|at], met snel geklop.
  • Aplomb, [[e]pl`o[n,]], aplomb.
  • Apocalypse, [[e]p`ok[e]lips], Openbaring; |Apocal`y`ptic number = het getal 666.
  • Apocope, [[e]p`ok[e]p|î], apocope.
  • Apocrypha, [[e]p`okrif[e]], de apocryphe boeken (van het Oude Testament); —l = aprocief.
  • Apodictic, [|ap[e]d`iktik], apodictisch.
  • Apogean, [|ap[e]d[vz]`î[e]n]: — tides = Neap —; Apogee, [`ap[e]d[vz]|i], apogaeum.