Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/512

This page needs to be proofread.

HEBDOMADAL.


  • —-laden = zwaargeladen; —-lidded = met zware, hangende oogleden; A — loss; —-spar = zwaarspaath; — type = vette letter; —-weight = zwaargebouwd bokser, of renpaard; jockey voor dat paard; gewichtig persoon (fig.); His life hangs — (up)on his hands = valt hem zwaar.
  • Hebdomadal, [hebd`om[e]d'l], wekelijksch; Hebdomadary, [hebd`om[e]d'ri], subst. lid van een kapittel of klooster, die den weekdienst in het koor heeft; adj. wekelijksch.
  • Hebe, [h`îbî], Hebe.
  • Hebetude, [h`ebitj|ûd], stompheid, sufheid.
  • Hebraic(al), [hîbr`e`iik('l)], Hebreeuwsch; Hebraism, [h`îbr[e]|izm], Hebreeuwsche spreekwijze of gewoonte; Hebrew, [h`îbrû], subst. en adj. Hebreeër, Hebreeuwsche taal; —-wise = in tegengestelden zin.
  • Hebridean, Hebridian, [hibr`idj'n], tot de Hebriden behoorende; Hebrides (The), [dh[e]h`ebrid|îz].
  • Hecate, [h`ek[e]t|î], Grieksche godin.
  • Hecatomb, [h`ek[e]tom], [h`ek[e]t|ûm], offerande van honderd ossen of andere beesten, groote offerande.
  • Heck, [hek], ruif, boven en onderdeur, klink, bocht of kromming in een stroom.
  • Heckle, [h`ek'l] (Zie Hackle), een verkiezings-*candidaat scherp ondervragen; Heckling meeting = meeting met debat, waarin een candidaat onder het mes genomen wordt (Schotl.).
  • Hecla, [h`ekl[e]].
  • Hectare, [h`ektê[e]], hectare, ongeveer 2,471 acres.
  • Hectic, [h`ektik], teringachtig; subst. = —-fever = teringkoorts, teringblos.
  • Hectogram(me), [h`ekt[e]gr|am], hectogram.
  • Hectolitre, Hectoliter, [h`eckt[e]l|ît[e]], [hekt`olit[e]], hectoliter.
  • Hectometre, Hectometer, [h`ekt[e]m|ît[e]], [hekt`omit[e]], hectometer (328 feet).
  • Hector, [h`ekt[e]], subst. snoever, vechtersbaas; verb. snoeven, bluffen, onbeschaamd behandelen: He —ed it out of me = hij kreeg het uit mij door brutaliteit (Vergel. He —ed me out of it = kreeg het van mij door br.); He —ed over me = negerde, donderde mij.
  • Hectostere, [h`ekt[e]st|î[e]], 100 kubieke meters (ruim 3531,4 cubic feet).
  • Hecuba, [h`ekjuba].
  • Hederal, [h`ederel], klimopachtig; Hederiferous, [h|ed[e]r`if[e]r[a]s], klimopdragend, voortbrengend.
  • Hedge, [hed[vz]], subst. heg; adj. slecht, gemeen, heimelijk; verb. met een heg omgeven, insluiten, omheinen, op verschillende kansen tegelijk wedden, zich koest houden: Over — and ditch = over heg en steg; You are on the wrong side of the — = gij hebt het mis, zijt verkeerd; —-berry = vogelkers; —-bill = snoeimes; —-born = van lage geboorte; onecht; —-creeper = landlooper; —hog = egel; —hog thistle = nopal; vijgdistel; —-hyssop = genadekruid; —-marriage = geheim huwelijk; —-parson, —-priest = hageprediker; —-row = haag; —-school = hageschool (boerenschool, vroeger