Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/632

This page needs to be proofread.

LAYARD.


  • selves open to chaffing = lokten het uit, om hen voor den gek te houden; To — waste = verwoesten; He laid about him with his cudgel = sloeg om zich heen met; To — aside = ter zij leggen, opsparen; He laid his work before the public = maakte zijn werk publiek; To — by = ter zij leggen, bewaren; I would — down my life for him = zou willen geven; To — down the law to = de wet stellen; To — down a plan = opmaken; To — down reasons = aanvoeren; To — down as a rule = vaststellen; To — down the keel of a ship = de kiel leggen, op stapel zetten; To — in = verzamelen, vergaren; — on = sla toe; To — on gas, water to a house = gas- of waterleiding aanleggen; To — on dogs = op 't spoor brengen; To — the blame on = de schuld geven; You — it on rather thick = gij overdrijft niet weinig, gij werkt met sterke kleuren; To — out a garden = aanleggen; The expedition was laid out = op touw gezet, voorbereid; I have laid out my pocket-money in a watch = heb voor mijn zakgeld gekocht; They laid out the corpse = legden af; He laid himself out to turn a penny = beulde zich af, spande zich in om; It was laid over with rust = geheel bedekt; The ship was laid to = bijgelegd; To — to heart = ter harte nemen; I hope you will — it to old age = toeschrijven aan; To — under water = onder water zetten; To a person under an obligation = aan zich verplichten; He was laid up with the rheumatism = lag te bed met; To — up = bijleggen, voor anker gaan liggen, rust nemen, opsparen, opleggen (scheepst.); —er, [l`ê[e]], laag, bed, aflegger of loot; richter, leghen, bookmaker; verb. stekken; gaan liggen; —er-out = lijkbezorger, aflegger; —er-up = verzamelaar; —ing = het leggen, de gelegde eieren, oesterbank: A hen past —ing = die niet meer legt; The —ing on of hands = (kerkelijke) bevestiging door handoplegging.
  • Layard, [l`e`i[e]d].
  • Lazar, [l`e`iz[e]], melaatsche; L|azar`e`t(to) = pesthuis, hospitaalschip, quarantaine-plaats; bergplaats voor provisie op schepen; Lazarus, [l`az[e]r[a]s].
  • Laze, [leiz], lummelen.
  • Laziness, [l`e`izin[e]s], subst. v. Lazy, [l`e`izi], lui, vadsig: A — morning = morgen om niets te doen; He is a —-body (-bones, -boots) = luiwammes; —-tongs = een soort tang, die saamgedrukt zich verlengt.
  • Lazzaroni, [l|az[e]r`o`uni].
  • Lea, [lî], vlakte, weide, landouw; adj. braak.
  • Leach, [lît[vs]], subst. loog, loogvat; verb. uitloogen; —-tub = loogvat.
  • Lead, [led], subst. lood, metaalplaatje tot het scheiden der regels bij het drukken; plat, met lood bedekt dak (steeds meervoud); plombe (zegellood), peillood, potlood; adj. looden; verb. met lood bedekken of bekleeden, plombeeren, door metaalplaatjes afscheiden: White — = loodwit; My room is under the —s = het met lood bedekte dak; A widely —ed volume =