Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/836

This page needs to be proofread.

PILIFEROUS.


  • Piliferous, [pail`if[e]r[a]s], behaard; Piliform, [p(`a)`iliföm] = haarvormig.
  • Pill, [pil], subst. pil, mil. dokter, bittere pil; vlegel; verb. pillen voorschrijven; deballoteeren: To be a bitter — for = een bittere pil zijn; Blue — = kwikpil; blauwe boon (fig.); A long-haired — was making a speech to a crowd of ruffians = een vlegel met lang haar; We shall have to gild the — = de pil moeten vergulden; I know what it is to be —ed = te worden gedéballoteerd; —-monger = pillendraaier.
  • Pillage, [p`ilid[vz]], subst. roof, plundering, buit; verb. rooven, plunderen, vernielen; —r.
  • Pillar, [p`il[e]], pilaar, zuil: I was sent from — to post, and back again from post to — = ze zonden me van Pontius naar Pilatus; The —s of society = de steunpilaren der maatschappij; —-box = (straat)brievenbus; —-saint = —ist = zuilheilige.
  • Pil(l)au, Pillaw. Zie Pilau.
  • Pillion, [p`ilj'n], zacht laag zadel, kussen voor eene vrouw om achter iemand op het paard te zitten.
  • Pillory, [p`il[e]ri], subst. kaak; verb. op de kaak stellen, te pronk staan, aan de algemeene verachting prijsgeven: He was put into the — = op de kaak gesteld.
  • Pillow, [p`ilou], subst. peluw, kussen; verb. op een peluw of kussen ter ruste leggen; met een kussen steunen: To advise (take counsel, consult) with one's — = zich erop beslapen; —-case = kussensloop = —-sham = —-slip.
  • Pilose, [p`a`ilous], [pail`o`uz], behaard, harig.
  • Pilot, [p`a`il[e]t], subst. loods, gids; verb. loodsen (in, out): He —ed the ship into port = loodste binnen; —-boat = loodsboot; —-bread = scheepsbeschuit; —-cloth = donkere blauwe stof voor zeelui; —-engine = voorspan-, of hulplocomotief; —-fish = loodsmannetje; —-jack = loodsvlag; —-jacket = pijjekker; —age, [p`a`il[e]tid[vz]], loodsgeld (inwards, outwards), leiding of bekwaamheid van een loods.
  • Pilule, [p`iljul], kleine pil; Pilulous, [p`iljul[a]s], pilvormig, nietig.
  • Pilularia, [p|iljul`êri[e]], pilvaren.
  • Piment, [p`a`im[e]nt], wijn met honig en nagels.
  • Pimento, [pim`entou], piment, nagelbollen.
  • Piminy, [p`imini], gemaakt, gekunsteld.
  • Pimp, [pimp], subst. koppelaar; verb. koppelen.
  • Pimpernel, [p`imp[e]nel]: Field (Male, Red, Scarlet) — = guichelheil; Water — = beekpunge, watereereprijs, waterpunge; Wood (Yellow) — = boschwederik.
  • Pimple, [p`imp'l], puist(je).
  • Pin, [pin], subst. speld, pin, kegel, bout, kleinigheid, stemming; verb. met eene speld, pin of een bout vastmaken, vasthouden, spelden, insluiten: There is not a — to choose between them = er is geen zier verschil tusschen beiden, ze zijn aan elkaar gewaagd; I have —s and needles in my leg = mijn been slaapt; To be on —s and needles = op heete kolen zitten; To be in (on, upon) a merry — = vroolijk gestemd; You might have heard