Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/873

This page needs to be proofread.

PREVAIL.


  • — evidence = derivatief bewijs = Circumstantial of Indirect evidence; Heir — = vermoedelijk troonopvolger; Presumptuous, [priz`[a]mtju[e]s] = aanmatigend, vermetel; subst. —ness.
  • Presuppose, [pr|îs[e]p`o`uz], vooronderstellen, voor waar aannemen; Presupposition, [pr|îs|[a]p[e]z`i[vs]'n], vooronderstelling.
  • Presurmise, [pris[e]m`a`is], vooraf opgevat vermoeden, argwaan.
  • Pretence, [prit`ens], voorwendsel, voorgeven, schijn: He made — to laugh = deed of hij lachte; He did it on (under) a — of friendship = deed het onder (het valsche) voorwendsel van vriendschap; Pretend, [prit`end], voorgeven, voorwenden, zich aanmatigen, (ten onrechte) beweren; He —s to be your friend = neemt den schijn aan; Such people cannot — to honour = kunnen op eer geene aanspraak maken; They make — that they have got a nice dinner = zij verbeelden zich, dat ze een lekker dineetje hebben; Pretended = voorgewend; Pretender = pretendent, huichelaar; Pretension = aanspraak, voorwendsel, aanmatiging, pretensie: I wonder whether he can make good his —s = het zal mij verwonderen of hij verkrijgt, waarop hij beweert recht te hebben; Pretentious = pretentieus; subst. —ness.
  • Preterhuman, [pr|ît[e]hj`ûm'n], bovenmenschelijk.
  • Preter-imperfect, [pr|ît[e]rimp`[^a]f[e]kt], subst. en adj. onvoltooid verleden (tijd).
  • Preterit(e), [pr`et[e]rit], [pr`ît[e]rit], voltooid verleden.
  • Pretermission, [pr|ît[e]m`i[vs]'n], het voorbijgaan, uitlating; Pretermit, [pr|ît[e]m`it], voorbijgaan, overslaan.
  • Preternatural, [pr|ît[e]n`atj[e]r'l], boven-, onnatuurlijk, abnormaal: — calves = onmogelijk dikke kuiten; subst. —ism = —ness.
  • Preterperfect, [pr|it[e]p`[^a]f[e]kt], volt. verl. (tijd).
  • Pretext, [pr`îtekst], voorwendsel: He did it under a — of kindness = onder den schijn van.
  • Pretty, [pr`iti], lief, aardig, snoezig, mooi, tamelijk: You are a — fellow (one) = een mooie vent! (iron.); That is a — kettle of fish = dat's 'n mooie boel; He is — much as tall as you = vrijwel even lang; — sure = vrij zeker; It was not — of her = niet lief van haar; My mother had a number of — pretties: some china, some household silver, a few books, etc. = een aantal keurige dingen; He is a —-spoken fellow = hij is een aangenaam man om mee te praten.
  • Pretypify, [prît`ipifai]. Zie Prefigure.
  • Pretzel, [pr`ets'l], krakeling.
  • Prevail, [priv`e`il], de overhand hebben, heerschen, van kracht zijn, invloed hebben: The strong hand —ed = het recht van den sterkste gold; I could not — on him to beg pardon = kon hem er niet toe krijgen; Such arguments do not — with me = hebben geen vat op mij, laten mij koud; He —ed himself of the opportunity = maakte zich de gelegenheid ten nutte; —-*