Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/910

This page needs to be proofread.

QUID.


  • pas; —-match = gezwinde lont; —sand(s) = drijfzand; —-scented = met fijnen reuk; —set = uit levende planten bestaande (—set hedge = levende haag); subst. levende plant (haag); —-sighted = scherp van gezicht; —silver = kwikzilver; —silvered = met kwikzilver bedekt; —-step = —-march; —-tempered = opvliegend, prikkelbaar; At double —-time = in den looppas; —-witted = scherpzinnig, gevat; —en = levend worden, zich snel bewegen, trekken, leven vertoonen (gevoelen), opwekken, bezielen, aanvuren, versnellen, opscherpen; ook subst.: Look out for the — = houd je klaar voor het snellere tempo; To pick up the — = dit tempo aannemen; —ener = opwekker, opwekking, opwekkend middel; —ness = vlugheid, snelheid, scherpte van blik, etc.
  • Quid, [kwid], herkauwd voedsel, tabakspruim, een pond (geldstuk).
  • Quidditative, [kw`idit[e]tiv], het wezenlijke van iets uitmakend; Quiddity, [kw`iditi], het wezenlijk deel van iets; woordspeling, spitsvondigheid.
  • Quiddle, [kw`id'l], den tijd vermorsen, beuzelen; —r = beuzelaar.
  • Quidnunc, [kw`idn[a][n,]k], nieuwsgierig neuswijs persoon, politieke tinnegieter.
  • Quiesce, [kwai`es], stom zijn of worden (v. letters); —nce, —ncy = rust; winterslaap; het stom zijn; —nt, subst. stomme letter; adj. kalmeerend, rustig, stil, vredig, stom: — draught (powder).
  • Quiet, [kw`a`iit], subst. rust, kalmte, vrede; adj. rustig, stil, gerust, niet opzichtig, zonder omslag, familiaar; verb. kalmeeren, doen bedaren, met rust laten, rustig of kalm worden (down): Have a — dinner at our house, with us = eet familiaar bij ons; A — dress = stemmige japon; A — horse = mak; It's the way with all these — ones = zoo gaat het met (zoo zijn) die stille, bedeesde meisjes; A few weeks' — = rust; Let me be — = laat me met rust; He kept it — = sprak er niet van; To restore — = de rust herstellen; —, Spartan! = koest! At — = rustig; On the (dead) — = (heel) in stilte; —en, [kw`a`i[e]t'n], tot rust of bedaren brengen: He tried vainly to —en the naughty child; —er = wie of wat stilt; A —ing draught = kalmeerende drank; —ism = quiëtisme, berusting, stille onderwerping, (leer van den Jezuïet Molina (1588); —ist = aanhanger van —ism; —ness = —ude = rust, vrede, berusting; —us, [kwai`ît[e]s], ontheffing, ontlasting; ontslag.
  • Quill, [kwil], subst. schacht (van vleugels), pen, stekel (van een stekelvarken), spoel; verb. fijn plooien: He carries a good, a clever — = hij heeft eene welversneden pen; —-driver = veelschrijver, pennelikker; —-pen; —-toothpick = veeren tandenstokertje; —ing = fijn plooisel (van kant, tule of lint).
  • Quilt, [kwilt], subst. gewatteerde sprei of deken; verb. doornaaien, opstoppen, watteeren, twee stukken stof op elkander stikken met watteering daartusschen (to-*