Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/911

This page needs to be proofread.

QUIT.


  • gether); omwòelen; afranselen: She felt the daisy — creeping up higher and higher = zij voelde den dood naderen; The pipe was —ed with string for its longer preservation = de pijp was met touw omwoeld; —ed calves = valsche kuiten; Tennyson's works in —ed cover = in gewatteerden band; He went to the —ings long ago = hij is lang geleden gestorven.
  • Quin, [kwin].
  • Quina, [k`în[e]], [kw`a`in[e]], kina.
  • Quinary, [kw`a`in[e]ri], uit vijven bestaande, door 5 deelbaar.
  • Quince, [kwins], kwee(peer).
  • Quincentenary, [kwins`ent[e]n[e]ri], [kwins[e]nt`în[e]ri], 500 jarig (jubileum).
  • Quincey, [kw`insi].
  • Quincunx, [kw`ink[a][n,]ks], figuur als deze:
  • Quindecagon, [kwind`ek[e]g|on], vijftienhoek.
  • Quindecemviri, [kw|indis`emvir|a|i], 15 priesters belast met de bewaking der Sibyllijnsche boeken.
  • Quinine, [kwin`în], [kwin`a`in]; [kw`a`inain] (Amer.) kinine.
  • Quinquagesima, [kw|inkw[e]d[vz]`esim[e]], tijd v. 50 dagen: — Sunday = Zondag vóór de vasten.
  • Quinquangular, [kwinkw`a[n,]gjul[e]], vijfhoekig.
  • Quinquennial, [kwinkw`enj'l], vijfjarig of -jaarlijksch.
  • Quinquina, [kink`în[e]], [kwinkw`a`in[e]], [k`inkin[e]], kina.
  • Quinsy, [kw`inzi], keelontsteking.
  • Quint, [kwint], quint (muziek en schermkunst).
  • Quintal, [kw`int'l], ± 45,359 KG. of 100 KG.
  • Quintan, [kw`int'n], om de vijf dagen.
  • Quintessence, [kwint`es'ns], kern of keur van iets, quintessence; Quintessential, [kw|int[e]s`en[vs]'l], tot het fijnste behoorende.
  • Quintet(te), [kwint`et], quintet.
  • Quintillion, [kwint`ilj'n], 1 + 30 nullen (Engl.); 1 + 18 nullen (Amer.).
  • Quintuple, [kw`intjup'l], adj. vijfvoudig; verb. vijfvoudig maken; —t = (motor)fiets voor 5 personen.
  • Quip, [kwip], subst. fijne of scherpe zet, schimpschot, wonderlijke inval, woordspeling, speeldingetje; verb. schertsen, beschimpen.
  • Quire, [kw`a`i[e]], boek papier.
  • Quirinal, [kw`irin[e]l].
  • Quirk, [kw[^a]k], krul, uitvlucht, wonderlijke inval, woordspeling, loopje in muziek: His paltry —s did not impose on any member = zijne flauwe uitvluchten; adj. —y.
  • Quirt, [kw[^a]t], rijzweep; ook verb. (Amer.).
  • Quist, [kwist], ringduif.
  • Quit, [kwit], adj. quitte, vrij, ontslagen; verb. verlaten, verzaken, opgeven; overlaten; terugbetalen, loonen, afrekenen, vergelden: To be — for = er af komen met; I shall be — with you = het je inpeperen; To go (get) — = vrij komen, vrijgesproken worden; He got notice to — = hem werd de dienst (de huur) opgezegd; To — business = uit de zaken gaan; To — scores = afrekenen; They —ted the siege = hieven op; To — smoking = opgeven; —s = quitte, kamp, gelijk: We