Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/984

This page needs to be proofread.

RUM.


  • a rod of iron = heerscht met ijzeren vuist; —r = regeerder, bestuurder, liniaal; Ruling = heerschend; subst. rechterl. beslissing: —-price = marktprijs.
  • Rum, [r[a]m], rum; —-blossom (—-bud) = roode neus; —-shrub = soort punch; —my = met een rumsmaak.
  • Rum, [r[a]m], vreemd, raar: A — fellow = zonderlinge, origineele kerel; —my = raar.
  • Rumble, [r`[a]mb'l], subst. kattenbak (van een rijtuig); gerommel; verb. rommelen, bulderen; —r = rammelkast.
  • Rumelia, [rum`îlj[e]], Roemelië.
  • Ruminant, [rûmin'nt], herkauwend, nadenkend; subst. herkauwer; R`uminate = herkauwen, bepeinzen, overdenken; subst. R|umin`ation; R`uminative = nadenkend, goed doordacht; R`umin|ator = overdenker, peinzer.
  • Rummage, [r`[a]mid[vz]], doorsnuffelen, doorzoeken: He —d among my papers; —-sale = opruiming, lappendag.
  • Rummer, [r`[a]m[e]], roemer, groote beker.
  • Rumour, [r`ûm[e]], subst. gerucht, faam; verb. vertellen, rondstrooien, ruchtbaar maken: There is a — abroad (— has it) that the king will come = het gerucht loopt; It is —ed = het heet; It was —ed abroad = het gerucht werd verspreid; —er = verspreider van geruchten.
  • Rump, [r[a]mp], stuitbeen, stuitje, kruis, staartstuk; —-parliament = romp parlement (1648); —-steak = lendenstuk.
  • Rumple, [r`[a]mp'l], subst. vouw, kreukel; verb. kreukelen, vouwen.
  • Rumpus, [r`[a]mp[e]s], rumoer, spektakel.
  • Run, [r[a]n], subst. loop, geloop, toeloop, verloop, aanloop, stormloop, uitstapje, vrije toegang, aard, slag, oppositie, vooroordeel, groote navraag, onafgebroken reeks opvoeringen, weideplaats, afgelegde afstand, beek, punt (bij het cricket) etc.; adj. gesmokkeld, gesmolten (—-butter); verb. loopen, snellen, hardloopen, vluchten, varen, voortdrijven, circuleeren, in trek (mode) zijn, gelden, geldig zijn, vloeien, stroomen, tranen, etteren, smokkelen, verloopen, etc.: By the — = plotseling; In the long — = op den duur; With a — = plotseling, overhaast; There is a violent — against it = groote oppositie; There is a — on the bank = de bank wordt bestormd door aanvragen tot terugbetaling; There is rather a — on wax dolls = vrijwat vraag naar; She had a great — in America = veel toeloop, succes; The piece had a great — = had een kolossaal succes; The play had a — of fifty nights = werd 50 maal achtereen opgevoerd; He has had the full — of himself = is geheel uitgeraasd; I had a good — for my money = heb een mooie kans gehad bij de wedrennen; heb hard moeten loopen om mijn geld te krijgen; The smugglers are to have a — to-night = zullen van avond de goederen zien binnen te smokkelen; I had a — of (ill) luck = 't liep me alles mee (tegen); The general — of legs was crooked = de menschen hadden haast allen kromme beenen; The general — of mankind