This page does not need to be proofread.

136 Hoestend en aemechtig hikkend, Hijgend zich den baard aflikkend, Das en boordje of haar verschikkend, Dan weer stom van 't lachen knikkend, Schuddend, mop-doortrokken blikkend. Als je 't nu toch zóó kunt krijgen, (Dacht i k zoo eens bij mijn eigen, Bij 't naar huis gaan, moet je weten,) Zonder iets dat geest mag heeten, Is 't maar 't best geen geest te geven, Heel laag bij den grond te zweven. En de pers vindt 't aardig, prachtig, Amuseert zich allemachtig — Dat verzekert je recette, Daar mag j ' ook toch wel op lette'! ('t Zal een flinke bom geweest zijn!) Zalig zij, die arm van geest zijn! 7. HOE SCHRIJF IK E E N TOONEELSTUK7 Leiddraad voor den jongen schrijver.

Wie i n deze drukke dagen Met tooneelwerk wat w i l slagen, Hoeft geen groote geest te zijn, Vol van humor, fel en fijn, Vol van beelden en gedachten, Vrucht van slapelooze nachten; . W i l je goed succes verwachten, Hoe ook 't eind is, of 't begin — Plak 'r 'n sinjo of nonna in. Zooiets w i l 't publiek nu hooren, En het spitst onmiddlijk d' ooren, Als zoo'n stumpert, dwaas en dom, Mal van gang, i n 't spreken krom, Grappig in het taalverknoeien, Klanken krijscht om te verfoeien; 'k Zou me heusch maar niet vermoeien: Hoe ook 't eind is, of 't begin — Plak 'r 'n sinjo of nonna in.