This page does not need to be proofread.

174 Teeder beminde hij haar; en van ouds, door de liefde verbonden, woont er het waardige paar, zonder geld, zonder goed — zonder zonden. Daar, in die schamele hut, met wat riet overdekt en wat zoden, zwak en bouwvallig gestut, wordt den zwervers gastvrijheid geboden. Snel zoekt Philemon een bank voor de gaste' in een donkeren hoek op; knoestig en hard is de plank, maar de vrouw legt er dalijk een doek op. Zij blaast het smeulende vuur tot de vlammen al lekken en laaien, hij haalt het spek uit de schuur, en het bestje begint het te braaien. Spoedig is alles gereed, en als Baucis de tafel gaat dekken, — proper, maar oud is het kleed — kort Philemon den tijd met gesprekken. En, daar één poot van den disch, door den ouderdom wankel geworde', korter dan d' anderen is, maakt hij dat met een potscherf in orde. Baucis brengt wat ze bezit; in de kast mag geen kruimeltje blijven: eieren, goudgeel en wit, kaas en brood, en Minerva's olijven. Knus in een mandje van riet ligt de noot bij de rijpe kornoelje — Weelde die vin je daar niet, maar het hart is zoo goed. En dat voel je. Dan nog een appel, een peer, voor dessert een beschuitje met honing; aardbeien zijn er niet meer, maar wel druiven. Tot slot en bekroning komt er nog wijn. Maar o schrik! toen zij schonken, den gasten tot hulde, zag hun verstarrende blik dat de kan zich van zelve weer vulde! Biddende zijgen zij neer; ja, nu zien ze 't de gasten zijn goden!