This page does not need to be proofread.

54 Dietsch, Dietsch, Dietsch! Ik ben aan 't eind mijns lieds. O, Dietscher-zonder-vrees-of blaam, Kom, noem je met je waren naam, Dan weten we 't precies: Dus, lummel, noem je Pries! 16. O, GIJ, EENS D E ZON V A N MIJN L E V E N . Toekomstbrief van een Neutraal aan Gretehen, zijne Duüsehe Beminde. n i e »PWL volpn volen,

» ^ ! ^ ^ ^ " ^ ? ^ . ^ ^ "enkbeeld om aan get e n . teneinde de gebitten der Duitrf» ' ? ! vooral de tanden van de gevallen Russen worden aanbedaar ze bijzonder wit en sterk zijn. 2V. Gr. 1

3

0

8

t e

h e r 3 t c l

<

w

p

e

r

t

h e t

t r o k k

n

O, gij, eens de zon van mijn leven, Mein Gretehen, aanbiddelijk ,kind! Gij hadt mij den hemel gegeven, Wat heb ik u innig bemind! Mijne ziele verhief Zich zoo zalig, mijn lief, Als de wolk op de wiek van de wind. „Ffff t!" Wat hebben wij samen genoten, Zacht fluisterend in 't suizende bosch, Waar meerlen ons minnelied floten, W i j , schouder aan schouder, op 't mos! Als lelie en roos Kind, zoo scheen, bij 't gekoos, Mij het blank van je hals, en je blos. „Ssssss t!" En als ik dan, minnelust-dronken, Je kuste, mijn lief, op je mond, A l streelend, i n weelde verzonken, Je vlecht van het vlassigste blond, Dan zuchtten wij zacht Van dé Liefde, die smacht, En de zephiren ruischten het rond. „Hhhhhh !"