Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/313

This page needs to be proofread.

DISSYLLABIC.


  • Dissyllabic, [d|isil`abik], tweelettergrepig; Dissyllable, [dis`il[e]b'l], woord van twee lettergrepen.
  • Distaff, [d`istaf], spinrok(ken), vrouw(elijk geslacht); —-side = de vrouwelijke linie.
  • Distance, [d`ist'ns], subst. afstand (ook fig.), tusschenruimte, verschiet, tijdruimte, interval (muziek), afstand van ± 200 M. van den eindpaal (aangewezen door den —-post); verb. verwijderen, ver achter zich laten: At a — = op een afstand; In the — = in de verte; Out of — = onafzienbaar ver; He keeps his — = hij weet waar hij staan moet; I know my — = weet waar ik staan moet; The jockey has saved his — = had den —-post (200 M. vóór den Winning-post) bereikt, voor de winner aan het einde der baan was (en mocht daarom verder aan de wedrennen deelnemen); That horse was —d = dit paard viel uit, omdat het den —-post nog niet had bereikt, toen zijn mededinger aan den Winning-post was; He was —d = legde het schandelijk af; Distant, [d`ist'nt], verwijderd, afgelegen, koel: He was — and reserved = erg op een afstand.
  • Distaste, [d|ist`e`ist], subst. afkeer, walging: He took a — at it = walgde ervan; —ful = walgelijk, onaangenaam; subst. —fulness.
  • Distemper, [d|ist`emp[e]], subst. ongesteldheid (thans vooral bij hond, paard en rundvee); tempera-schilderwerk, waarbij de kleuren met een bindmiddel zijn vermengd; een zoo bereide kleurstof; verb. in de war brengen, tempera-schilderen; —ed, ongesteld, getroubleerd, ontevreden.
  • Distend, [d|ist`end], uitstrekken, rekken, uitzetten, opzwellen: To — a crush hat = laten uitspringen; The horse —ed its nostrils = spalkte open; Distension, Distention, [d|ist`en[vs]'n], uitzetting, omvang.
  • Distich, [d`istik], distichon.
  • Distil(l), [d|ist`il], in druppels neervallen, zacht vloeien, distilleeren, laten druppelen: —led damnation = volkskanker; —late = distillaat; —l`ation = distillatie; —latory, distilleer{{...; —ler = brander; —lery = branderij, stokerij; —ment = —late.
  • Distinct, [d|ist`i[n,]kt], onderscheiden, duidelijk: As — from = geplaatst tegenover; Distinction, [d|ist`i[n,]k[vs]'n], onderscheid, onderscheiding, onderscheidingsteeken, aanzien, rang, voornaamheid: Without —ion = zonder onderscheid; Distinguish, [dist`i[n,]gwi[vs]], onderscheiden, indeelen, kenmerken, zich onderscheiden; D|ist`i`nguishable = te onderscheiden, opmerkelijk; D|ist`i`nguished = onderscheiden, aanzienlijk, uitstekend.
  • Distingué, [d|isti[n,]g`e`i] = Distinguished, ook: regenmantel.
  • Distort, [d|ist`öt], verwringen, verdraaien; trekken (van hout); subst. —ion; —ive = verdraaid, verwrongen.
  • Distract, [d|istr`akt], afleiden, afwenden, verwarren, storen (v. de geestvermogens), verbijsteren: —ed = verward, onthutst, dol, razend; —edness = —ion, ook afleiding: He allowed himself no —ion = hij