Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/596

This page needs to be proofread.

JANUS.


  • Janus, [d[vz]`e`in[e]s], Janus; —-cloth = stof aan twee kanten gelijk.
  • Jap, [d[vz]ap], (verkorting van Japanese), Japanees; jongleur, goochelaar, enz.
  • Japan, [d[vz][e]p`an], subst. Japan; lak, verlakt werk; verb. lakken, poetsen; —ese, [d[vz]ap[e]n`îz], [d[vz]ap[e]n`îs], subst. en adj. Japanees(ch); —ner, [d[vz][e]p`an[e]], verlakker; schoenpoetser.
  • Jape, [d[vz]eip], subst. scherts, streek, aardigheid; verb. schertsen, uitlachen, bespotten, bedriegen, eene poets bakken.
  • Japheth, [d[vz]`e`if[e]th]; adj. Japh`e`tic.
  • Japish, [d[vz]`e`ipi[vs]], grappig; subst. —ness.
  • Japonica, [d[vz][e]p`onik[e]], Japansche kwee.
  • Jar, [d[vz]â], subst. flesch, kruik, pot; knarsend, ratelend geluid, wanklank, oneenigheid, kier; verb. knarsen, krassen, onaangenaam treffen, in schelle tegenstelling zijn met, twisten, kijven, doen trillen, verontrusten: The door is on the — = a— = op een kier; It —s on my ears = het doet mijn ooren pijn; That does not — with the surroundings = strijdt niet tegen, harmonieert met.
  • Jarde, [d[vz]âd], hazenspat aan den poot van een paard.
  • Jardiniere, Fr. uitspr., jardinière.
  • Jargon, [d[vz]`âg'n], subst. brabbeltaal, gewauwel, dieventaal; verb. koeterwaalsch praten = —ize.
  • Jargonelle, [dzâg[e]n`el], soort v. vroege peer.
  • Jarl, [jâl], edele, hoofdman.
  • Jarv(e)y, [d[vz]`âvi], huurkoetsier, huurrijtuig.
  • Jasey, [d[vz]`e`izi], sajetten pruik, kalotje.
  • Jashawk, [d[vz]`as-hôk], jonge havik.
  • Jasmin(e), [d[vz]`asmin], jasmijn.
  • Jason, [d[vz]`e`is'n]; Jasper, [d[vz]`asp[e]], Jasper; jaspis.
  • Jaundice, [d[vz]`ândis], [d[vz]`ôndis], geelzucht, nijd; verb. geelzuchtig maken, met afgunst vervullen; —d = geelzuchtig, afgunstig.
  • Jaunt, [d[vz]ânt], [d[vz]ônt], subst. zwerftochtje, uitstapje, rijtoertje; verb. rondzwerven, een uitstapje maken; —iness, subst. v. —y = opgewekt, lustig, zwierig, elegant; Jaunting-car, [dz? P1]`ânti[n,]-k|â], Iersch karretje met twee banken overlangs.
  • Java, [d[vz]`âv[e]], Java(koffie); —nese, [d[vz]|av[e]n`îz], [d[vz]av[e]n`îs], subst. en adj. Javaan(sch).
  • Javelin, [d[vz]`av[e]lin], werpspies; —-man = speerdrager.
  • Jaw, [d[vz]ô], subst. kaak, mond, gekakel, brutaliteit, grove scherts, scheldwoorden, twist; verb. kakelen, kletsen, een grooten mond (bek) opzetten, uitschelden: We were rescued from the —s of death = uit de kaken des doods; It is too crack—- a name = een te moeielijk uit te spreken; —-bone; —-breaker = moeielijk uit te spreken woord; —-lever, instrument om den bek van vee voor het inbrengen van medicijn te openen; —-tooth = maaltand.
  • Jay, [d[vz]ei], Vlaamsche gaai; praatjesmaker, lichtzinnig meisje, domkop.
  • Jeaffreson, [d[vz]`ef[e]s'n].
  • Jealous, [d[vz]`el[e]s], jaloersch, bezorgd, wantrouwend, zeer gesteld op: I am — of any one disturbing my books = bang, dat {{...; —y = jaloerschheid, argwaan, bezorgdheid.